Lipofilling in het algemeen

Inleiding

Lipofilling (vetoverdracht of structurele vetenten) is de dag van vandaag een vaststaande techniek. Men maakt gebruik van het eigen vet van de patiënt als een permanent vulmiddel om extra volume toe te voegen aan de zachte weefsels. Het vetweefsel wordt weggenomen met behulp van conventionele liposuctie en dunne canules, die via kleine incisies worden binnengebracht. Na filtering worden de geïsoleerde vetcellen geïnjecteerd ter hoogte van de weefseldefecten. Lipofilling zorgt niet alleen voor een volumetoename, maar het vermindert ook de littekenvorming en verbetert de kwaliteit en de elasticiteit van de overliggende huid. Het werkingsmechanisme is niet volledig bekend, maar door zijn herhaalde klinische toepassing heeft deze techniek zijn veiligheid en werkzaamheid aangetoond.


Lipofilling wordt gebruikt voor volumetoename ter hoogte van de wekedelen, body contouring, gezichtsverjonging, gezichtsreconstructie (bijvoorbeeld de ziekte van Romberg) en borstchirurgie (zowel reconstructieve als esthetische ingrepen).

Techniek

Preoperatief worden geschikte donorplaatsen voor vetafname geïdentificeerd. Deze omvatten de binnenzijde van de knie, de dij, de bil, de buik, de ‘love handles’, de rug, de binnenzijde van de bovenarm en de nek. De donor- en ontvangerplaatsen worden gefotografeerd om de pre-en postoperatieve resultaten te vergelijken.


Lipofilling kan onder lokale of algemene verdoving gebeuren. Plaatselijke verdoving wordt alleen gebruikt wanneer er slechts kleine hoeveelheden vet nodig zijn. De donorplaats wordt steeds geïnfiltreerd met een mix van lokale anesthetica en adrenaline om de postoperatieve pijn te verminderen en de vorming van blauwe plekken tegen te gaan.

Fig. 1a Fig. 1b Fig. 1c

Fig. 1: Liposuctie van het onderhuidse vetweefsel wordt uitgevoerd met behulp van een 3 mm canule in de diepste laag (a), een 2 tot 3 mm canule in de intermediaire laag (b) en 2 mm canule in de oppervlakkige laag (c).

Lipofilling duurt 45 minuten tot 3 uur, afhankelijk van de hoeveelheid vet die getransfereerd dient te worden. Het vet wordt afgenomen via 5 mm incisies geplaatst in de huidplooien, zoals de lage bilplooi of ter hoogte van de plaatsen die normaal gezien bedekt worden door ondergoed. Men maakt gebruik van 2 tot 3 mm canules, maar hoe oppervlakkiger het vet wordt afgenomen, hoe dunner de gebruikte canule (fig. 1). Het vet wordt afgezogen met een hoge of lage negatieve druk, afhankelijk van de indicatie en de voorkeur van de chirurg.

Fig. 2: De aspiratiecanule wordt verbonden met een collectievat, wat via een buis verbonden wordt met een negatieve druk apparaat of liposuctie machine (gezien op de achtergrond).

Het vet wordt verzameld in een speciaal ontworpen vat (fig. 2) en wordt vervolgens overgebracht in kleinere recipiënten, gewoonlijk spuiten van 10 tot 20 cc die gedurende 2 tot 3 minuten gecentrifugeerd worden. Dit scheidt de componenten in olie, water en een cellulaire fractie, hoofdzakelijk bestaande uit vet- en stamcellen. De olie en het water worden verwijderd en de cellulaire fractie wordt behouden. De cellulaire fractie wordt overgebracht in spuiten van 1, 5 of 10 cc, afhankelijk van de ontvangerplaats en het vetvolume dat geïnjecteerd moet worden (fig. 3). Men sluit de incisies ter hoogte van de donorplaats met absorbeerbare hechtingen en men legt enkele verbandjes aan.

Fig. 3: De verschillende filtratie stadia: (rechts) de geaspireerde vloeistof wordt vanuit het collectievat overgebracht in de spuiten; (midden) na centrifugatie, scheiding van de geaspireerde vloeistof in een waterlaag ter hoogte van de bodem, een cellulaire fractie in het midden en een olielaag bovenaan; (links) nadat het water en de olie verwijderd zijn, is de cellulaire fractie klaar voor injectie.

Het vet wordt geïnjecteerd via canules waarvan de diameter slechts 1 tot 2,5 mm meet (fig. 4). Dit laat vrijwel geen littekens na ter hoogte van de donorplaats. De onderhuidse vetlaag wordt geïnjecteerd door het maken van honderden tot duizenden bewegingen doorheen dezelfde incisie waarbij de microscopische vetpartikeltjes op verschillende plaatsten afgezet worden. Doorheen de weke delenlaag worden dus meerdere kleine tunnels in tegengestelde richtingen gecreëerd.

Fig. 4: een typische injectiecanule

Het geïnjecteerde vet overleeft in eerste instantie omdat het zuurstof en voedingsstoffen ontvangt vanuit zijn omgeving, maar deze bron zal geleidelijk uitgeput geraken. Tegelijkertijd groeien ook nieuwe bloedvaten naar de vetgreffen (neoangiogenese), dewelke stress-signalen uitzenden. Indien de vetpartikeltjes te groot zijn (meer dan 3 mm) of te dicht op elkaar gegroepeerd zijn, zullen de bloedvaten niet in staat zijn hen op tijd te bereiken. Het centrale deel van de vetgreffe blijft dan onvoldoende doorbloed en zal afsterven. Het dode vet wordt omgezet in olie waarop het via de vorming van een cyste geïsoleerd wordt. Deze cysten kunnen spontaan resorberen, maar wanneer ze te groot zijn, dienen ze operatief verwijderd te worden.


Verdere details over deze techniek zijn beschikbaar op: www.lipofilling.com


Preoperatief

Het is van cruciaal belang dat u uw verwachtingen van tevoren bespreekt. In vele gevallen zijn twee of drie behandelingen noodzakelijk om het gewenste effect te bereiken. Helaas wordt na elke procedure ongeveer 50% van het geïnjecteerde vet geabsorbeerd en de patiënt dient zich daarvan steeds bewust te zijn.


Verschillende wetenschappelijke studies rapporteren overlevingskansen van het vet tussen de 30 en 75%. Vetverlies kan veroorzaakt worden door operatietraumata, te grote vetafzettingen, apoptose (geprogrammeerde celdood) of andere destructieve cellulaire mechanismen. Dit betekent dat overcorrectie noodzakelijk kan zijn, maar de hoeveelheid vet die tijdens een sessie geïnjecteerd kan worden, wordt beperkt door de dikte en de laxiteit van het zachte weefsel op de receptorplaats.


In het algemeen zijn er postoperatief twee belangrijke volumeafnames (fig. 5):

  • De eerste treedt op na ongeveer 3 weken, wanneer de postoperatieve vochtopstapeling (oedeem) begint te verdwijnen. 
  • De tweede wordt 4 tot 6 maanden later gezien, wanneer de dode vetcellen door het lichaam opgenomen worden.

Fig. 5: Een grafiek die het reabsorptiepatroon van de structurele vetgreffen weergeeft: de eerste vetafname is het gevolg van het verdwijnen van het oedeem, de tweede afname wordt veroorzaakt door de reabsorptie van dode vetcellen. In dit voorbeeld: dag 0: 200cc oorspronkelijke volume, 300 cc lipofilling; na 3 weken: het totaal volume bestaat uit 200cc oorspronkelijk volume, 300cc lipofilling, 100cc oedeem; na 6 weken: het totaal volume bestaat uit 200cc oorspronkelijk volume, 300cc lipofilling; na 6 maanden: het totaal volume bestaat uit 200cc oorspronkelijk volume en 180 cc van de geënte vetcellen hebben het overleefd.

De overlevende vetcellen zorgen voor een levenslange volumetoename, maar hormonale veranderingen en gewichtsschommelingen kunnen verantwoordelijk zijn voor toekomstige winsten of verliezen.


Om het resultaat van de chirurgische ingreep te optimaliseren, worden de patiënten aangemoedigd om niet te roken. Roken doet immers de overlevingskansen van het vettransplantaat dalen en verhoogt het risico op complicaties, met name vertraagde wondheling.

Post-operatief

Vele patiënten ervaren postoperatief zones van gevoelloosheid. Dit kan verklaard worden door kleine beschadigingen van de gevoelszenuwen, de zwelling en de toegediende plaatselijke verdoving. Daarnaast zien we ook dat de patiënten blauwe plekken ontwikkelen op die plaatsen waar het vet afgenomen en geïnjecteerd werd.


De patiënt dient na de operatie speciale compressiekledij te dragen. Dit doet de zwelling en de blauwe plekken ter hoogte van de donorplaats verminderen. Daarnaast vergemakkelijkt de druk ook het terugtrekken van de huid en de herbevestiging met de onderliggende weke delen. De compressiekledij moet continu gedragen worden; dag en nacht, gedurende 4 tot 6 weken. Men mag de kledij kortdurend uitdoen, om deze wassen of om een douche te nemen.


Plaats gedurende de eerste 3 weken geen ijs of knellende kledij, bijv. een beha, ter hoogte van het receptorgebied. Dit voorkomt de doorgroei van nieuwe bloedvaten in het vettransplantaat. Daarnaast gaat ook roken de vorming van deze bloedvaten tegen, en is dus strikt verboden.


De eerste dagen is een regelmatige pijnstilling soms aangewezen, aangezien lipofilling enig ongemak kan veroorzaken. We adviseren u niet met de auto te rijden tot u zich comfortabel voelt en uzelf in staat acht om indien nodig een noodstop uit te voeren. Doe de eerste 7 dagen geen huishoudelijke taken en til geen zware voorwerpen. De meeste patiënten gaan 10 tot 14 dagen na hun operatie weer aan het werk. Sport moet echter gedurende minimum 4 weken vermeden worden.

Postoperatieve complicaties

Frequente complicaties: 

  • Ongemak 
  • Voorbijgaande gevoelloosheid 
  • Blauwe plekken 
  • Zwelling

Algemene complicaties:

  • Hematoom (bloeduitstorting, <1%), wat een heringreep soms noodzakelijk maakt 
  • Wondinfectie (<1%) 
  • Seroom (vochtcollectie, <5%) 
  • Hypertrofische littekens

Complicaties die specifiek zijn voor deze procedure:

  • Subcutane cysten, nodules (knobbeltjes) of littekens 
  • Vetreabsorptie wat een extra behandelingssessie soms noodzakelijk maakt

Voor- en nadelen

Voordelen:

  • Verbetering van zowel het receptorgebied als de zone van waaruit het vet verwijderd werd. 
  • Het overlevende vet blijft permanent ter plaatse. 
  • Volledig natuurlijk materiaal. 
  • Dagchirurgie, minimaal ongemak en een korte herstelperiode. 
  • Minimaal invasieve chirurgie met een laag risico op complicaties. 
  • Kleine littekens ter hoogte van de donorplaats en geen extra littekens op de receptorplaats. 
  • Verbetert de kwaliteit van de overliggende huid. Dit kan van belang zijn na bestralingsschade of ter hoogte van het aangezicht in geval van verjongingsprocedures.

Nadelen:

Herhaalde procedures zijn noodzakelijk.
Lipofilling geeft enkel een volumetoename, het voorziet geen extra huid. Wanneer dit nodig is, bijvoorbeeld na operatie voor borstkanker, zijn weefselflappen aangewezen.
Lipofilling is niet mogelijk bij een erg magere patiënt.
Hormonale veranderingen of gewichtswijzigingen kunnen verantwoordelijk zijn voor toekomstige toenames of afnames.
Er is niet altijd een terugbetaling voor lipofilling voorzien. Gelieve uzelf te informeren.

 

Referenties

Coleman SR, Saboeiro AP. Fat grafting to the breast revisited: safety and efficacy. Plast Reconstr Surg 2007;119(3):775e85.

Spear SL, Newman MK. Fat grafting to the breast revisited: safety and efficacy. Plast Reconstr Surg 2007;119(3):786e7.

Khouri R, Del Vecchio D. Breast reconstruction and augmentation using pre-expansion and autologous fat transplantation. Clin Plast Surg. 2009;36(2):269-80.

Illouz YG, Sterodimas A. Autologous fat transplantation to the breast: a personal technique with 25 years of experience. Aesthetic Plast Surg. 2009;33(5):706-15.

Petit JY, Lohsiriwat V, Clough KB, Sarfati I, Ihrai T, Rietjens M, Veronesi P, Rossetto F, Scevola A, Delay E. The oncologic outcome and immediate surgical complications of lipofilling in breast cancer patients: a multicenter study--Milan-Paris-Lyon experience of 646 lipofilling procedures. Plast Reconstr Surg. 2011;128(6):1317.

Rigotti G, Marchi A, Stringhini P, Baroni G, Galiè M, Molino AM, Mercanti A, Micciolo R, Sbarbati A. Determining the oncological risk of autologous lipoaspirate grafting for post-mastectomy breast reconstruction. Aesthetic Plast Surg. 2010;34(4):475-80.